Structuur van wetenschappelijke verslagen
In de wetenschap is een structuur ontwikkeld voor de verslaglegging van toegepast onderzoek. Deze structuur wordt in de meeste wetenschappelijke artikelen aangehouden en biedt tevens een goede basis voor referaten, scripties en proefschriften. Ook ‘consultancy firms’ kunnen deze opbouw gebruiken voor hun rapportages. In bijgaand document lichten we de vier hoofddelen van een wetenschappelijke verslaglegging toe.
Structuur: vier delen
Door het format van de structuur van wetenschappelijke verslagen aan te houden, kun je er min of meer van uitgaan dat (a) alle noodzakelijke onderwerpen in de verslaglegging aan de orde komen (althans die onderwerpen die vanuit een wetenschappelijke manier van denken van belang worden geacht) en (b) dat het verslag een logische opbouw kent. Hieronder lichten we de structuur van wetenschappelijke verslagen toe. We onderscheiden daarbij vier hoofddelen. Bij een artikel noemen we deze hoofddelen gewoonlijk ‘paragrafen’ en bij referaten, scripties/theses en proefschriften/dissertaties ‘hoofdstukken’. Na de toelichting op de vier hoofddelen geven we in dit document ook nog enige informatie over het voor- en het nawerk (inhoudsopgave, bijlagen e.d.), relevant voor referaten, scripties en proefschriften.
Een wetenschappelijk verslag bestaat gewoonlijk uit vier delen:
- Inleiding: het deel waarin het probleem in zijn praktische context wordt beschreven en wordt vertaald naar een wetenschappelijk onderzoekbare probleemstelling;
- Theorie: het deel waarin de probleemstelling in de context wordt geplaatst van heersende opvattingen zoals die in de literatuur zijn beschreven;
- Empirie: het deel waarin een praktijkonderzoek rond de probleemstelling wordt beschreven;
- Conclusies: het deel waarin de conclusies, aanbevelingen en implicaties van het onderzoek worden beschreven.
Hieronder lichten we deze vier delen van een wetenschappelijk verslag toe.
Inleiding
De Inleiding (deel 1) van een verslaglegging van toegepast wetenschappelijk onderzoek begint met een beschrijving van een praktijkprobleem. De vaststelling van een praktijkprobleem komt meestal voort uit verwondering. Namelijk verwondering over observaties of trends waarbij we in het dagelijks leven vaak niet meer stilstaan. Bijvoorbeeld: ‘Waarom is Coca-Cola zo succesvol? Komt dit door merknaam, de reclamecampagnes of is het product echt veel beter dan dat van concurrenten?’. Bij haast elke observatie in een vakgebied kunnen je kritische vragen stellen. Veel wetenschappelijke verhandelingen beginnen dus met zo’n verwondering: een uiteenzetting van een in de praktijk gesignaleerd fenomeen dat men probeert te verklaren.
In paragraaf 1.2 beschrijf je vervolgens kort welke theorieën, concepten en/of modellen je kunt gebruiken om grip op het praktijkprobleem te krijgen. Daarbij kan je ook verwijzen naar ouder onderzoek, waar het huidige onderzoek op voortbouwt. Op grond van de beschrijving van het probleem vanuit praktisch en theoretisch perspectief (resp. paragraaf 1.1 en paragraaf 1.2), moet je in paragraaf 1.3 het probleem uitschrijven als een vraagstelling. Bijvoorbeeld: ‘Onthouden consumenten merknamen met een fonetisch ritme beter dan ‘gewone’ merknamen?’. Daarbij is het goed ook op te schrijven wat je wilt bereiken met het oplossen van de vraagstelling; de zogenoemde doelstelling (hier bijvoorbeeld: ‘Merknamen creëren die optimaal bijdragen aan het commerciële succes van een merkproduct.’).
Na de vraag- en doelstelling formuleer je de onderzoekvragen. Een handige hulpmiddel hier is om vragen te formuleren rond de zelfstandige naamwoorden en de werkwoorden uit de vraag- en doelstelling (bijvoorbeeld: ‘wat is een merknaam?’ en ‘wat is er bekend over de invloed van merknamen op het succes van een merk?’). Ten slotte moeten in paragraaf 1.3 de beperkingen van het onderzoek worden benoemd (bijvoorbeeld: ‘het onderzoek richt zich alleen op FMCG-producten’). Dit eerste deel van wetenschappelijke verhandeling wordt afgesloten met een beschrijving van de structuur van de rest van de verhandeling (i.e. paragraaf 1.4).
Literatuuronderzoek
In deel 2 (Literatuuronderzoek) beschrijf je de probleemstelling in de context van de huidige kennis (theorie). Dit betekent niet dat dit deel een samenvatting van de theorie moet zijn, maar een voorlopig antwoord op de probleemstelling onderbouwd met bevindingen van andere onderzoeken. De onderzoekvragen uit paragraaf 1.2 lenen zich meestal goed om tot een opbouw en indeling van paragraaf 2.2 te komen. Hierin kijk je vanuit verschillende perspectieven (theorieën of conceptuele modellen) naar de probleemstelling. Op grond van deze paragraaf moet duidelijk worden welke begrippen (concepten) voor het oplossen van het probleem van belang zijn. Deze concepten dien je vervolgens in een schema te plaatsen waarbij je met pijlen aangeeft hoe deze zich tot elkaar verhouden:
- Als het ene concept het andere beïnvloedt, geef je dit aan door een pijl te trekken (onafhankelijke variabele -> afhankelijke variabele, i.e. opleidingsniveau -> hoogte van inkomen).
- Indien concepten wel met elkaar samenhangen maar elkaar niet beïnvloeden, geef je dit aan door een lijn zonder pijlpunten.
- Als twee concepten in een model niet rechtstreeks met elkaar samenhangen, geef je dit aan door geen lijn tussen de concepten te trekken.
Het model met concepten en vermeende relaties tussen concepten heet het conceptueel model. In paragraaf 2.3 moet je dit model weergegeven en toelichten. Bij het uitvoeren van een praktijkonderzoek kun je gewoonlijk niet alle concepten en hun onderlinge verhoudingen in kaart brengen. Daarom moet je in het conceptueel model keuzes maken: (1) welke concepten ga je in de praktijk onderzoeken en (2) op welke relaties tussen concepten richt je je in dit onderzoek? Deze keuzes vat je samen in het zogenoemde onderzoekmodel (paragraaf 2.4).
Het onderzoekmodel is in feite een selectie van concepten en relaties uit het conceptueel model. Rond deze concepten en relaties kunnen we nu verwachtingen (hypothesen) definiëren: hoe denken we dat de gekozen concepten in de praktijk samenhangen? Het aantal hypothesen kan variëren van enkele tot wel 8 à 10. Bij kwalitatief onderzoek hebben hypothesen gewoonlijk betrekking op de vraag of een bepaald concept al dan niet een rol speelt, bij kwantitatief onderzoek in welk mate een concept een rol speelt bij het verklaren van een bepaald fenomeen.
Praktijkonderzoek
In deel 3 (praktijkonderzoek) doe je verslag van een in de praktijk uitgevoerd onderzoek waarin het toetsen van de hypothesen uit hoofdstuk 2 centraal staat. Na een inleidende paragraaf wordt in paragraaf 3.2 (methodologie) eerst verslag gedaan van de opzet en uitvoering van het onderzoek:
- Meetinstrument: in deze sub-paragraaf beschrijf je hoe de concepten uit het onderzoekmodel zijn geoperationaliseerd. Zoals: welke schaaltechnieken zijn in het onderzoek gebruikt? Bijvoorbeeld: een vragenlijst met zevenpunt Likert-schalen (de volledige vragenlijst wordt overigens gewoonlijk in een bijlage opgenomen). Ook licht je hier toe op welk meetniveau de variabelen zijn gemeten (nominaal, ordinaal, interval of rationiveau).
- Design: beschrijving van het onderzoekontwerp. Het onderzoekontwerp geeft aan hoe een gevonden effect aan een bepaalde variabele kan worden toegeschreven. Wellicht een van de meest bekende onderzoekontwerpen is het pre-test / post-test ontwerp: het effect van een reclamecampagne kan achteraf (post-test) alleen worden vastgesteld als vooraf (pre-test) ook een meting is gedaan. Een ander bekend onderzoekontwerp is die waarbij een onderscheid wordt gemaakt tussen test- en controlegroepen.
- Procedure: in deze sub-paragraaf beschrijf je in in detail hoe het onderzoek (praktisch) is uitgevoerd. Bijvoorbeeld: hoe respondenten zijn gevonden en benaderd, en of en wanneer er bij een vragenlijst herinneringen aan niet-reagerende respondenten zijn verstuurd.
- Subjecten: een beschrijving van de aan het onderzoek deelnemende respondenten op een aantal demografische en overige, relevant geachte factoren. Ook is goed hier iets te vermelden over de aard van de non-respons.
In paragraaf 3.3 (Analyse en resultaten) staan drie onderwerpen centraal:
- Verslag van checks op betrouwbaarheid en validiteit van de gebruikte onderzoekmethoden.
- Beschrijving van de gebruikte analysemethoden: bij kwalitatief onderzoek zou dit bijvoorbeeld content-analyse kunnen zijn; bij kwantitatief onderzoek moet je de statistische analysetechniek toelichten (de gebruikte techniek is afhankelijk van de vraagstelling en het meetniveau van de variabelen).
- Beschrijving van de resultaten van het onderzoek: in deze sub-paragraaf beschrijf je of je aan het eind van hoofdstuk 2 beschreven hypothesen kunt accepteren of verwerpen. Het gaat er hier om de resultaten zo objectief mogelijk te beschrijven en enige vorm van interpretatie te voorkomen.
In de laatste paragraaf van deel 3 (paragraaf 3.4: Discussie) moet je een discussie met betrekking tot de gevolgde methode voeren. Het gaat er hier om mogelijke kritiek op de opzet en de uitvoering van het onderzoek te geven en die vervolgens zelf te weerleggen.
Conclusies, aanbevelingen en implicaties
In deel 4 formuleer je ten slotte de Conclusies, aanbevelingen en implicaties van het onderzoek. De Conclusies (paragraaf 4.2) grijpen gewoonlijk teug op de vraagstelling. Wat kunnen we op basis van het theoretisch en het empirisch onderzoek concluderen? Welk nieuw inzicht hebben we hiermee gekregen ten aanzien van de vraagstelling? We hebben het onderzoek opgezet vanuit een bepaalde doelstelling; bijvoorbeeld merknamen te kunnen ontwikkelen die door consumenten makkelijker worden onthouden. In paragraaf 4.3 (Aanbevelingen) geven we aan wat onze conclusies betekenen voor de doelstelling. In het verlengde daarvan kan je je afvragen wat er in de praktijk moet worden veranderd om die doelstelling te kunnen behalen. Dit laatste wordt ten slotte beschreven in paragraaf 4.4 (Implicaties). Deel 4 sluit je gewoonlijk af met Suggesties voor vervolgonderzoek.
In bovenstaande beschrijving zijn we nog niet ingegaan op de inhoud van paragraaf 2.1, 3.1 en 4.1 (Inleiding). Deze paragrafen zijn bedoeld als een zogenoemde ‘advanced organizer’; een korte tekst waarin de structuur van dat deel wordt uiteengezet. Een dergelijke paragraaf moet de lezer motiveren om verder te lezen. In de andere paragrafen is het goed om in de tekst ook af en toe even de rode draad toe te lichten, zodat een lezer de structuur en de doelstelling van de tekst niet uit het oog verliest. Ook is aan te raden om aan het eind van elke paragraaf en elk deel een korte samenvatting te geven en een brug te slaan naar de volgende paragraaf of het volgende deel.
Overzicht structuur van wetenschappelijke verslagen
Hoofdstuk 1 – Probleemformulering
1.1 Inleiding/ Beschrijving probleemveld
1.2 Theoretische inkadering
1.3 Probleemstelling
– Vraagstelling
– Doelstelling
– Onderzoekvragen
– Beperkingen
1.4 Structuur van de verslaglegging
Hoofdstuk 2 – Literatuuronderzoek
2.1 Inleiding
2.2 Relevante theorieën en disciplines
– Review theorie 1 / discipline 1
– Review theorie 2 / discipline 2
– Etc.
2.3 Conceptueel model
2.4 Onderzoekmodel en hypothesen
Hoofdstuk 3 – Praktijkonderzoek
3.1 Inleiding
3.2 Methodologie
– Meetinstrument
– Design
– Procedure
– Subjecten
3.3 Analyse en resultaten
– Betrouwbaarheid en validiteit
– Gebruikte analysemethoden
– Resultaten onderzoek (toetsing van hypothesen)
3.4 Discussie m.b.t. de methodologie
Hoofdstuk 4 – Conclusies, aanbevelingen en implicaties
4.1 Inleiding
4.2 Conclusies
4.3 Aanbevelingen
4.4 Bedrijfskundige implicaties
4.5 Richtingen voor toekomstig onderzoek
Referenties
Bijlage(n)
Een referaat, scriptie of proefschrift kent in tegenstelling tot een wetenschappelijk artikel ook nog een uitgebreid voor- en nawerk. Het voorwerk bestaat gewoonlijk uit de volgende onderdelen:
- Buitenkant kaft (met titel en auteursnaam) en binnenkant kaft (blanco) eventueel gevolgd door een blanco bladzijde (de zogeheten ‘flyleaf’);
- Franse titelpagina (pagina i): titelpagina met alleen de titel (niet de naam van de auteur) met blanco achterzijde (pagina ii);
- Volledige titelpagina (pagina iii) met titel, subtitel, vermelding of het om een referaat, scriptie of proefschrift gaat, de naam van het instituut waarvoor het onderzoek is uitgevoerd, de eventuele begeleiders en de naam/ namen van de auteur(s) met op de achterzijde (pagina iv) informatie over het ontwerp van de kaft, de eventuele naam van de uitgever, copyright clausules en het jaar van publicatie;
- Voorwoord/ dankwoord (‘acknowledgements’) (optioneel);
- Samenvatting (‘management summary’) (optioneel) (Nederlands en/ of Engels);
- Inhoudsopgave.
Bij een gebonden boek gaat een schutblad aan de Franse titelpagina vooraf. Tot en met de inhoudsopgave voorzie je de bladzijden van een Romeins cijfer. De telling daarvan begint gewoonlijk op de Franse titelpagina, maar de bladzijdenummers vermeld je vaak pas vanaf de volledige titelpagina (i.e. pagina iii). De nummering met Arabische cijfers begint na de inhoudsopgave.
In het nawerk van referaat, scriptie of proefschrift kunnen de volgende onderdelen zijn opgenomen:
- Eindnoten (optioneel)
- Bijlagen (NB: elke bijlage moet zijn genummerd)
- Verklarende begrippenlijst (optioneel)
- Illustratieverantwoording (‘credits’) (optioneel)
- Literatuurlijst (‘referenties’)
- Auteursindex (optioneel)
- Merk- en bedrijfsnaamindex (optioneel)
- Trefwoordenregister
- Over de auteur(s)
Download PDF van dit artikel.